Noach

Lezen: Mattheus 24: 29-44

Zingen aan het begin: Ps. 46:2

Zingen aan het eind: Ps. 32:3

Gehouden door Annelien op 13 December 2013

 

Heel de wereld is vol van moeite en verdriet. Een tranendal. Dat was ook zo in de wereld van voor de zondvloed. Maar nu lezen we in Genesis 5, vers 28 en 29 dat er een kind is geboren. ‘En Lamech leefde honderd twee en tachtig jaar en hij gewon een zoon. En hij noemde zijn naam Noach, zeggende: Deze zal ons troosten over ons werk en over de smart onzer handen, vanwege het aardrijk, dat de HEERE vervloekt heeft.’ En als vader Lamech bij dat kleine kind staat, dan is het alsof er een lichtstraal valt in die donkere wereld. Dan roept hij het uit: Deze zal ons troosten. En hij noemt zijn kind Noach, dat wil zeggen ‘rust’. Er is een Kind geboren. In een donkere nacht van zonde en schuld. Een Kind, dat gelegd is in de kribbe. Christus Jezus. Hij is de grote Noach. Hij is de Rustaanbrenger. Bij Hem is troost in de droefheid over de zonde. Hij is immers gekomen om de zonde te verzoenen. En als iets van Zijn liefde in het schuldige hart komt, hoe groot is dan de troost. Troost in het leven, maar ook in het sterven. Bij Hem is ook troost in alle moeite en verdriet, waarmee het leven zo vol kan zijn. Als het geloof dan op Hem mag zien, dan ligt het zwaarste kruis op Zijn schouders. Dan is hetgeen ik te dragen heb, hoe zwaar ook, toch maar een splintertje van Zijn kruis. Dan wordt Zijn last licht en Zijn juk zacht. Dan wordt het een vrolijk dragen van het kruis. Noach betekent rust. Christus, de grote Noach, leidt naar de eeuwige rust. Er blijft een rust over voor het volk van God. Hier blijft de onrust en de strijd, de moeite en het verdriet, de zonde en het gemis van Gods gemeenschap, maar in de grote Noach gaat het naar de eeuwige rust. Wat zal dat zijn! Daar rusten de vermoeiden van kracht aan het hart van God. Wat is onze toekomst? Laten we onze rust zoeken nergens dan alleen in de grote Noach.

 

Is het je weleens opgevallen dat Noach de laatste is van dat oude geslacht van Adam? En dat hij de enige is van dat geslacht die –met zijn gezin- gered werd uit de zondvloed? De enige! Dat is de vraag die klemmen gaat. Waarom wordt deze man met zijn gezin gered uit Gods oordeel, terwijl de hele wereld ondergaat? Was het zijn afkomst uit een godvrezend gezin? Dat is een voorrecht, maar het is niet genoeg. Denk maar aan de familie van Noach. Was het omdat Noach met God wandelde? Ook dat is een voorrecht, maar het is niet de grond van zijn behoud. Het geheim van Noach is tegelijk het slot van het boek van Adams geslacht. Het is pure genade als een adamskind behouden wordt. ‘Uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave.’ Zo staat in Efeze. Zo vond Noach genade in de ogen van de Heere. Zo kon het voor hem. Zo kan het vandaag nog voor de grootste zondaar!

 

Op verschillende plaatsen spreekt de Bijbel van de dagen van Noach. De Heere Jezus wijst erop als Hij spreekt van de laatste dingen, de tijd vlak voor Zijn komst op de wolken des hemels. Ook de apostel Petrus heeft het erover, als hij spreekt van Gods lankmoedigheid in die dagen, toen tenslotte maar acht mensen in de ark behouden werden. In Genesis 6 vers 3 staat: ‘Toen zeide de Heere: Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met de mens, dewijl hij ook vlees is.’ De tekst noemt dat de Geest in die dagen getwist heeft met de mens. Twisten komt van twee. Bij een twist zijn er twee: partij tegenover partij. Gedachte tegenover gedachte. Wil tegenover wil. Wie is in dit geval de Ene? Dat leert Gods woord: De Geest, de Schepper-Geest. En wie is de andere? De geschapen geest, de geest van de mens. De mens heeft zijn wil tegenover Gods wil geplaatst. Hij is in opstand gekomen tegen zijn Schepper, een opstand die een hoogtepunt bereikt in de dagen van Noach. Daarom heet de mens hier ‘vlees’. Dat is de mens naar zijn ware gedaante, die zich inbeeldt heel wat te zijn, maar tevens zo’n klein en nietig schepsel is, dat God zegt: ‘Ik zal niet eeuwig twisten met de mens, die tenslotte maar ‘vlees’ is.’ Niet alleen ziet dat vlees op onze vergankelijkheid, maar vooral op ons verzet tegen God. Een verzet, een vijandschap waaraan de mens ten onder gaat, tenzij God zelf ingrijpt. En dat doet God. Dat doet Hij door de Geest. Die Geest gaat twisten in de dagen van Noach. In het bouwen van de ark door Noach roept de Geest het zondige vlees toe. ‘Wendt u tot de ark eer het te laat is! Ik zoek uw verderf niet, maar uw behoud!’ De ark heeft er in de dagen van Noach gestaan als een getuigenis van het twisten van Gods Geest. En ook vandaag neemt het twisten van Gods Geest zichtbare vorm aan in de prediking van de Heere Jezus Christus, de enige Ark van behoud! Niemand van degenen die in de dagen van Noach omkwamen, zal kunnen zeggen: ‘Er was geen ontkoming.’ Evenmin zal iemand vandaag kunnen beweren: ‘Er was voor mij geen mogelijkheid tot behoud!’ Maar bedenk, de Geest twist niet eeuwig: de genadetijd is beperkt!

 

Noach kreeg de opdracht om een ark te bouwen. Hij heeft 120 jaar lang aan deze ark gebouwd en al die tijd was hij een prediker van de gerechtigheid Gods. Of zijn tijdgenoten al met hem spotten, hij bouwde voort, en riep hen toe: ‘mensen, bekeer je toch, want het oordeel komt!’ En dan, zeven dagen voor dat de 120 jaar om waren, is de ark klaar en staat zij gereed haar bewoners te ontvangen. Het heden der genade is ingekort tot zeven dagen. Gods lankmoedigheid is groot, maar heeft grenzen. Hij staat lang aan de deur te kloppen, maar eens is de tijd voorbij, en dan onherroepelijk. De oude wereld heeft zich niet bekeerd. En wanneer dan Noach in de ark is gegaan, sluit de Heere achter hem toe. Dat is enerzijds Gods barmhartigheid ten aanzien van Noach en zijn gezin. Noach heeft in het geloof de ark gebouwd, en tot het laatste uur de bekering gepredikt. En dan zegt God: nu is het genoeg, ga gij in de ark, en Ik doe de deur dicht. Dat betekende voor Noach en de zijnen behoud. Zij waren veilig in de ark. En die ark is profetie,, symbool van het bloed van het Nieuwe Testament dat behoudt van de eeuwige dood. Maar anderzijds betekent dat de Heere achter Noach toesluit óók, dat het nu te laat is voor allen die zich niet bekeerd hebben. Die niet met Noach in de ark gegaan zijn, blijven er buiten. En buiten de ark voltrekt de Heere Zijn oordeel. De één zal misschien gevloekt hebben, en een ander gebeden. Maar het is voor allen die buiten de ark zijn te laat. Te laat. Wat een vreselijk woord als de ark toegesloten is. Te laat voor de trein is een teleurstelling, maar je kunt nog op de volgende wachten. En als het de laatste van die dag is, kun je wachten tot morgen de eerste weer rijdt. Doch er is maar één ark, en wanneer God toesluit is het buiten staan, eeuwig omkomen. Buiten blijven allen die God niet kennen; allen die in Jezus Christus niet geborgen zijn; allen die het evangelie ongehoorzaam zijn geweest. Wat is ons leven dan van een aangrijpende ernst. Nog is het tijd van bekering, maar hoelang nog?

 

De tijd die Noach in de ark heeft doorgebracht is voorbij. De scheepsbouwer bouwt nu een altaar. Noachs eerste reactie is dankbaarheid en hij drukt die uit door een offer te brengen met een lieflijke reuk. In zijn offer belijdt Noach dat de mens geen ogenblik zonder Gods genade kan. De mens ontvangt op een nieuw een wereld om in te leven, om over te heersen, en om zijn rentmeesterschap in uit te oefenen. Hij krijgt weer de opdracht om vruchtbaar te zijn, zich te vermenigvuldigen en de aarde te vervullen. Veel herinnert hier aan het scheppingsverhaal. God blijft trouw aan zijn wereld. En hij geeft als verbondsteken de regenboog. Een teken die zal gedenken aan Zijn verbond. Een verbond met alle vlees dat op de aarde is.

 

De geschiedenis van Noach eindigt heel triest. Natuurlijk weten wij inmiddels al te goed dat de wereld na de zondvloed er niet beter op geworden is. Maar toch, we dachten dat Noach er als geloofsheld met kop en schouders bovenuit stak. En nu, eind genesis 9, is Noach dronken. Hij is naakt zijn roes uit aan het slapen in het midden van zijn tent. Is dat een gelovige? Zoon Cham haalt er zijn schouders over op. Maar het is duidelijk dat hij de kracht van zijn vader niet kent en daarom de zwakheid van zijn vader niet begrijpt. Gelovigen zijn mensen die soms uit zwakheid in zonde vallen, soms heel diep en heel lang. Dat is erg, want het is niet tot eer van God. Maar zulke mensen kunnen niet in de zonde blijven liggen. De genade die de Heere hun geschonken heeft, is zo oneindig groot. Hij raapt zo’n gevallene op en brengt hem of haar terug tot het leven en de gemeenschap met de Heere. Ons doopformulier zegt zo mooi: ‘Al is het dat wij soms uit zwakheid in zonde vallen, zo moeten wij aan Gods genade niet vertwijfelen noch in de zonde blijven liggen..’ Niet Noach is groot. Gods genade is groot. En die genade brengt mensen als Noach thuis. Tot besluit iets om over na te denken: ‘Mensen vallen tegen. Ik val mezelf het meest tegen. Maar de Heere valt altijd mee.’