Dankdag

Lezen: Lukas 17 vers 7 tot en met 19

Zingen voor:  147 vers 1

Zingen na: Psalm 51  vers 4

 

 

Stel je voor: in de C1000 lopen 3 mensen. Met een karretje. Ze zijn aan het boodschappen doen. De kar is vol. En ze lopen naar de kassa. Nummer één pakt zijn portemonnee. En hij betaalt de boodschappen. Zo hoort het. Heel gewoon. Niks bijzonders aan. Maar nummer twee en drie doen het anders. Ze schuiven hun wagentje met boodschappen zo de kassa voorbij. En ze lopen naar buiten. Ze lopen de winkel uit zonder te betalen. Raar hè? Wie doet dat nou? Je zou je toch schamen voor jezelf. Ik zou het niet eens durven. Wat zullen de mensen er wel van zeggen? Het is niet normaal als je zoiets doet.

Goed, we vieren dankdag. In de kerk. We zijn net als die mensen met hun karretje vol boodschappen. Ja, want er zal op dankdag niemand zijn die niks zou weten om God voor te danken. Ik hoef maar een paar dingen te noemen. we hebben allemaal al gegeten vandaag. Ja toch? We zeggen dan: ja, natuurlijk. Daar heb ik voor gewerkt. Wel meer dan veertig uur in de week. Nou, dan heb ik mijn brood wel verdiend. Ja, inderdaad, menselijk gesproken wel. Maar vanuit God gezien? En naar God toe?. Al het  eten wat wij krijgen, krijgen we van God. Ook het huis waar we in wonen. En voor de kleren die we aanhebben. En voor de auto, fiets of brommer.. En voor, ja noem maar op. Vult  het zelf maar in. Wij hebben het wel nodig, dat staat in de Bijbel Hij toch zelf? Wees niet bezorgd, zegt de Heere Jezus. Uw Vader in de hemel weet dat gij dit alles van node hebt. Maar we mogen God hier wel dankbaar voor zijn. Kijk, en daarom gaan wij op dankdag naar de kerk. Tenminste dat zou zo moeten zijn. Wij beseffen niet meer dat wij dit van God krijgen en denken dat we het zelf hebben verdient. En daarom is het zo erg dat er in de wereld vandaag zo weinig met God gerekend wordt. Wie weet vandaag nog wat dankdag is. Dat is echt weer iets voor de kerkmensen. Dankdag? Toe nou. We zijn toch wel wijzer met elkaar in Nederland? Word je van danken beter? Nee hoor. In het voorbeeld van de C1000: als je zonder betalen de winkel uitgaat, ben je beter uit dan wanneer je gewoon betaald.

 

En dan die geschiedenis uit lukas 17:  Een Samaritaan en 9 Joden. Een Samaritaan die dankt. Je zou zeggen: een heiden die dankt. En 9 Joden die met de noorderzon zijn vertrokken. Zeg maar: 9 kerkleden, die vergeten te danken. Eigenlijk de omgekeerde wereld, hè? Het is alsof de kerk op dankdag vol zit met mensen die niet naar de kerk gaan.

Weet je waarom de Heere Jezus dit verhaal vertelt?. Jezus reist naar Jeruzalem. Dit was Zijn laatste reis naar Jeruzalem. Dat betekent dat het kruis eraan komt. Zijn lijden en sterven. Jezus is onderweg om Gods genade te verdienen. Onze genade. Ja, maar op die weg naar Jeruzalem krijgt Jezus te maken met een groeiende haat tegen Hem. We  hoeven alleen maar het woord Farizeeër te noemen. Dan weten we precies waar wat er bedoelt wordt. Ze moeten Jezus niet. Een Koning, die slaaf is? Weg ermee.

 Op een gegeven moment komt er een Samaritaan bij Jezus. Hij valt voor Jezus op de knieën. Om hem te bedanken. En dan krijgen we te horen wat er is gebeurd. Een paar week geleden. Lukas gaat even terug in de geschiedenis. Wat is er loos met die Samaritaan? Wel, een paar weken terug was Jezus nog in een andere streek. In het grensgebied van Galilea en Samaria ontmoet Jezus 10 mannen. 9 Joden, 1 Samaritaan. Negen kerkmensen. 1 heiden. Eigenlijk willen ze niks met elkaar te maken hebben. Dat is al een eeuwenoude ruzie. Vanuit de tijd van de koningen. Samaritanen, zeggen de Joden: dat zijn geen kinderen van God. De Joden, zeggen de Samaritanen: die drijvers, die Jeruzalem zo hoog in het vaandel hebben geschreven.

Maar in Lukas 17 hebben ze elkaar gevonden. Dat groepje van 10. Jood of Samaritaan zijn, da's nu even niet belangrijk. Nee, er is één ding dat hen bindt. Hun ziekte. Ze zijn melaats. En als je lotgenoten vindt, dan vallen grenzen weg. Ja toch?. Ja, maar er valt nog een grens weg in dat grensgebied. Want Jezus is er. Je hoort het ze zeggen tegen elkaar: mannen, daar moeten we zijn. Want van die Jezus hebben we al zoveel gehoord. Hij maakt zieken beter. Nou daar gaan ze. Tien melaatsen.

We weten wat voor mensen dat zijn In één woord: het zijn uitgestoten personen. Ze zijn voor een tijdje uit de samenleving gezet. Hun dorp uitgestuurd. Uit hun huis weg. Bij hun gezin vandaan. Ja, want het is wel besmettelijk. En daarom moeten ze ook roepen: onrein, onrein. Mensen kom niet in de buurt. Weet u wat deze mensen nodig hebben: ze moeten eerst beter worden. Eerder kunnen ze niet terug. En in Leviticus staat dat ze verzoening nodig hebben. Er moet voor hen geofferd worden voor ze terugkunnen. Weer opgenomen in de gemeenschap van God met Zijn volk.

Kijk, en nu ontmoeten ze de Heere Jezus. De Genezer. Onrein, onrein, roepen ze tot de mensen. Ja, maar tegen Jezus' roepen ze nog meer: Je ziet ze staan van verre afstand: Meester ontferm u onzer

Ja, en de Heere Jezus kan ze helpen. Hij geneest het leven. Geestelijk. Maar ook lichamelijk. ons hele leven, inclusief brood en gezondheid. De Heere Jezus is gekomen om het verlorene, ook de zieke die zich verloren voelt, te redden. Dat is juist de inzet van zijn reis naar Jeruzalem. Jezus laat Gods medelijden met deze wereld zien. Hij is in eigen persoon Gods medelijden met de wereld. Wat de Heere Jezus dan zegt lijkt een beetje vreemd. Zeker tegen de achtergrond van het gelezen gedeelte. Ga naar de priester. O zeker, de priester. Ze weten het wel. Die heeft in hun ziekte een belangrijke plek. Haast een soort dokter, zoals we lezen in Leviticus. Maar de 10 mannen zijn nog ziek. Ze hebben nog niet zo heel veel bij de priester te zoeken. Pas als ze aan de beterende hand zijn moeten ze weer naar de priester. Een vreemde opdracht dus.

Maar toch gaan ze naar de priester. Alle 10. Ze gaan. Ze gehoorzamen Jezus. Zonder vragen doen ze wat Hij zegt. en dat is nou geloof. Ja, van alle 10. Ze erkennen dat Jezus hen kan redden. En het komt goed. Jezus geneest de 10 melaatsen. Reken maar dat ze elkaar vreemd hebben aangekeken. Moet je eens kijken zeg: weg die witte plekken. Hé, bij jou ook. Wat denken jullie. Zullen ze blij zijn geweest? Als je ziek bent en je wordt beter, ben je dan blij? Natuurlijk, wat een vraag. Op naar de priester. Je laten zien. Offeren. En dan... naar huis. Naar je dorp. Laten zien dat je genezen bent. Ze lopen een stapje harder. En als ze na een tussenstop bij de priester, weer thuis zijn, zullen ze wel vol verhalen hebben gezeten. Over hun eenzaamheid. Over de club van 10. Over hun wonderbaarlijke genezing. Over de Heere Jezus misschien wel. Maar het werk wacht weer. En na korte tijd zijn ze weer overgegaan tot de orde van de dag.

Ja, maar er is één die nog niet naar huis is gegaan. Hij is op zoek gegaan. Naar de Heere Jezus. Ja, want Jezus had hem genezen. Maar hij is dankbaar voor zijn genezing. Hij laat dat ook merken aan de mensen die hij tegenkomt. God prijzende. En iedereen hoort het. Hij schaamt zich niet. Voor zijn eerste roep schaamde hij zich: onrein, onrein. Zijn ellende. Zijn tweede roep was een schreeuw uit de diepte. Meester ontferm u onzer!  Zijn roep om verlossing. Zijn derde roep is de roep van het ware geloof: Zijn dankbaarheid aan de Heere Jezus

 

We kunnen het wel zo zeggen: de Samaritaan houdt dankdag. Nee, hij hoeft niet te betalen. De genezing was enkel genade. Hij zou de rekening niet eens hebben kunnen betalen. Het offer dat bij de priester voor hem gebracht is, ging boven zijn eigen macht. Maar Hij heeft het ware offer gevonden: Jezus op weg naar Jeruzalem.

 Dat is dankdag vieren. God danken voor ons brood, dat u we onszelf niet kunt geven. En voor de kleren, die we zelf niet kunnen kopen. En voor uw leven dat we zelf niet in de hand hebben. God gaf het ons. Uit genade tegenover ons. Betaald op Golgota

 

En wij? Want eigenlijk is het heel beschamend, die ontmoeting van Jezus met die ene Samaritaan. Één van de 10, die heiden nog wel, die van het geloof niks snapte, heeft de Heere gedankt voor zijn genezing. De anderen zijn allang weer aan het werk. Ze hebben van Jezus geprofiteerd. Maar ze zijn hem weer vergeten. Wat telt is dat ze weer beter zijn. Waar zijn de negen? Moeten die dan niet dankbaar zijn? Da's toch vreemd. Je loopt toch niet met je volle karretje de kassa voorbij. we vergeten toch niet om God te danken voor alles wat we hebben? . in deze samenleving zonder God. Wel rijk, wel genezen in materiële zin, maar zonder geloof. Arme samenleving. En dan is de vraag aan ons:. Hoe ziet ons leven eruit? Willen wij wel geholpen worden maar zijn we er niet dankbaar voor, zoals die 9 andere kerkmensen,. Is ons leven een offer van dankbaarheid aan God? Niet alleen die ene woensdagavond in het jaar. We moeten dankdag natuurlijk niet zien als een afbetaaldag. Het is geen jaarlijks ritueel. Nee, dankdag houden, dat duurt 365 dagen per jaar. Ons leven is een dankoffer. Of het is geen dankoffer. De Samaritaan liet zien: mijn leven is een dankoffer. De 9 lieten zien: danken? Waarvoor eigenlijk? hebben we als kerkleden, Joden, geen rechten bij God?

Wat de Heere Jezus dan zegt tegen deze  heidense Samaritaan. Die man die elke zondag in de verkeerde kerk zit. Sta op en ga heen, Uw geloof heeft u behouden! Zegt de Heere Jezus tegen de Samaritaan  En die negen dan? Geloofden die niet? Ze gehoorzaamden Jezus wel, zagen we. En dat heeft met geloof te maken. Maar geloven en gehoorzamen is niet altijd hetzelfde. Je kunt ook gehoorzamen om er zelf beter van te worden. Dat is slaafse gehoorzaamheid. Daar kun je je hart buiten laten. Maar de gehoorzaamheid van het geloof is anders. Dan doe je het, want Jezus zegt het. Hij is de Redder Uw geloof? Nee, hoor zal die Samaritaan zeggen: U hebt mij gered. dat geloof ik.

De samaritaan dankte Jezus uit waar geloof

Dankdag vieren zonder geloof heeft geen zin. Dat is verspilling van tijd en geld. De Samaritaan werd er niet beter van. Materieel gezien. Hij had ook, net als de andere 9 weer aan het werk kunnen zijn.  Het kostte hem dus tijd en geld. Maar toch werd hij beter. En hij werd er beter van. Want Hij had Jezus gevonden. Zijn Redder. De andere 9 werden er beter van. Materieel gezien. Ze konden meer tijd aan hun werk besteden. En aan hun gezin. Maar gezond en rijk bleven ze arm. Hun offer in de tempel had hun schuld met God niet verzoend. Er bleef iets tussen God en hen in staan. Hun ondankbaarheid.

Laten we dan onszelf afvragen: ben ik die ene of hoor ik bij die negen? Loop ik zonder te betalen de C1000 uit of passeer ik de kassa? Dank ik God voor alles wat ik heb gekregen  of bedank ik mezelf en mijn inspanningen? Laten we  daar niet alleen vanavond over nadenken

 

 

 

 

 

 

Dankdag